Belle van Bodegraven: Deel 15

Speciaal voor EditieGroeneHart.nl verschijnt van de hand van de Bodegraafse schrijver Ronald van Assen het historische tweewekelijkse vervolgverhaal Belle van Bodegraven. Belle van Bodegraven is een verhaal dat zich afspeelt aan het eind van de 18e eeuw in de omgeving van Bodegraven. Hoofdpersoon is de zestienjarige Belle. Een behulpzaam meisje met een hang naar avontuur wat haar regelmatig in de problemen brengt. 

‘Zonder eerlijke arbeid, nuchterheid en gezond boerenverstand, wordt het niks met dit land.’

Belle rent alsof ze door een roedel wilde honden achternagezeten wordt door de weilanden naar huis. Hoe dichter ze bij de boerderij komt, hoe heviger de rook wordt. Tot haar grote opluchting ziet ze dat de rookpluim niet bij hun woonstede vandaan komt, maar uit een schuur van de naastgelegen hoeve, die dicht bij de zuidelijke weg langs de Oude Rijn ligt.

‘Leendert,’ gilt ze als ze in de buurt van hun boerderij komt.

Haar jongste broer komt op haar roep af. ‘Leendert is al helpen blussen. Barend en Johannes zijn zoveel mogelijk mensen in de buurt waarschuwen om met emmers naar de brand te komen.’

‘Zeg moeder dat ik ga helpen,’ bijt Belle haar jongste broer in het voorbijgaan toe.

‘Moeder wil dat je hier blijft.’

‘Dat heb ik niet verstaan,’ roept Belle, terwijl ze over het zandpad naar de dijk rent. Op de dijk heeft een groep buurtbewoners een menselijke ketting gevormd. Mannen en vrouwen scheppen emmers met water uit de Oude Rijn die van hand tot hand worden doorgegeven. De afstand tussen de mensen is nog te groot waardoor veel kostbaar vocht verloren gaat. Aan het eind van de rij zijn de meeste emmers al halfleeg voordat het blusmiddel in het vuur verdwijnt.

Belle wurmt zich tussen de mensen door en rent richting de schuur. Enkele mannen proberen met bezems en takken het vuur uit te slaan. Een jongen die ze herkent als boerenknecht van drie hoeves verderop gooit met een schep zand op het vuur. Belle kijkt om zich heen hoe ze zich nuttig kan maken als ze geluid uit de schuur hoort. Boven de vlammen uit klinkt het geblaat van een geit. Het is een afschuwelijk geluid, het dier moet gek zijn van angst voor het naderende vuur.

Belle bedenkt zich geen moment. Ze rent naar de grote dubbele deuren en trekt er uit alle macht aan. Ook al krijgt ze hem een klein stuk open, komen de rook en hitte haar tegemoet.

‘Hé, ben je gek geworden,’ roept een man die een emmer leeggooit tegen de brandende zijgevel. ‘Ga weg daar.’

‘Er zit nog een geit binnen,’ gilt ze om boven het geluid van de knetterde vlammen uit te komen.

Ze wil de schuur binnengaan als dezelfde man met een emmer op haar afkomt. Hij kiep de inhoud over haar heen. ‘Dit zorgt ervoor dat je kleding niet zo makkelijk vlamvat. Als je dit geit niet meteen kunt vinden, kom je terug. Jouw leven is belangrijker.’

Ze knikt, knijpt haar ogen tot spleetjes en gaat de schuur binnen. De hitte is ondraaglijk en even wil ze rechtsomkeert maken als ze iets voor haar een klaaglijk geblaat hoort. Haar ogen tranen en ze heeft moeite met ademen. Op de tast zoekt ze haar weg naar het dier en vindt het niet veel verderop in een hok.

Ze trekt de planken van het hok aan de kant en haalt haar handen open aan een scherp uitstekend stuk hout, maar voelt het niet eens. ‘Hup, vort, naar buiten,’ schreeuwt ze al hoestend.

Zo gauw de geit ziet dat ze de schuur kan verlaten, zet ze het op een lopen. Belle rent er al proestend achteraan. Achter zich laait het vuur verder op. Planken vallen naar beneden.

Als Belle de frisse buitenlucht bereikt, laat ze zich languit in het gras langs de slootkant vallen. Ze ademt zwaar. Haar ogen tranen. Nu pas voelt ze de stekende pijn in haar handen. Het bloed plakt aan haar vingers.

Haar armen en kleding zitten vol roetvegen. Dat wordt een preek van haar moeder bij thuiskomst, daar rekent ze alvast op. Het feit dat ze de geit van de buren van de dood heeft gered is voor haar moeder van minder belang dan de staat van haar dochters kledij.

‘Belle,’ hoort ze een bekende stem. ‘Gaat het?’

Ze kijkt een beetje versuft om zich heen en ziet dat haar oudste broer naast haar is neergeknield in het gras. ‘Ja,’ probeert ze uit te brengen. Het enkele woord wordt gevolgd door een hoestbui.

‘Ik hoorde dat er een meisje de schuur in was gegaan en wist meteen dat jij dat moest zijn. Wie anders haalt zoiets stoms in zijn hoofd.’

‘Geit,’ proest ze, ‘gered … uit … vuur.’

‘Kom, ik breng je naar huis.’ Hij tilt haar op uit het gras. ‘Leun maar op mij.’

Half lopend, half zwalkend lopen ze de dijk op. Er heeft zich inmiddels een tweede rij mensen gevormd van buurtbewoners aangevuld met soldaten uit het nabijgelegen fort.

‘De brand is eindelijk geblust,’ zegt Leendert als ze ’s avonds in de woonkamer zitten. ‘De schuur en inhoud moeten als verloren worden beschouwd, maar de boerderij en stal zijn gered. Hoe is het met Belle?’

‘Die lastpost ligt op bed,’ antwoordt moeder. ‘Of we niet al genoeg problemen hebben.’

‘Die kleine meid van hiernaast is haar voor eeuwig dankbaar dat ze die geit heeft gered.’

‘Ja, moedig haar nog een beetje aan ook.’

‘Ze heeft zich als een ware held gedragen, vrouw,’ komt vader vanuit de bedstee tussenbeide. ‘We mogen trots zijn op zo’n dochter.’

‘Trots! Heb je haar kleding gezien? Die roetvlekken krijg ik er nooit meer uit om nog maar te zwijgen over de vele brandgaatjes.’

‘Ach, wat zeur je nou over die paar kledingstukken. Onze buren hebben het zwaarder.’

‘Er wordt een inzamelingsactie gehouden,’ zegt Leendert. ‘De dominee organiseert zondag een speciale collecte en enkele boeren uit de buurt gaan de huizen in de wijde omtrek langs om geld in te zamelen. En we kunnen allemaal als buurtbewoners meehelpen met de bouw zodat er in het najaar een nieuwe schuur kan staat.’

‘Mochten ze onze kar nodig hebben of gereedschap, ze mogen het altijd lenen. En we hebben plek in onze schuur over, dus mochten ze om ruimte verlegen zitten … ze hoeven het maar te vragen.’

Vader en Leendert kijken moeder verbaasd aan.

‘Ja, wat?’ reageert ze een beetje gepikeerd. ‘Dachten jullie dat ik het niet erg vond wat er bij de buren gebeurd is. Dat had ons kunnen overkomen en dan hadden we elke vorm van hulp ook fijn gevonden.’

‘En zo is het maar net, vrouw. We zijn er op de wereld om elkaar te helpen. Wie goed doet, goed ontmoet.’

‘En wie zaait zal oogsten,’ vult Leendert aan.

‘Zo is het, mijn zoon. Zonder eerlijke arbeid, nuchterheid en gezond boerenverstand, wordt het niks met dit land.’

Deel dit bericht:

Facebook
Twitter