Uit het Groot Gouds Boevenboek door Tosco van Gessel
‘Op de grote stille heide’, met deze regel begint één van Nederlands meest bekende liedjes. We denken dan meteen aan een open vlakte, met hier en daar een koppeltje zacht blatende schapen, alles gedompeld in pastelkleurige rust die we kunnen be-wonderen op prentjes uit de Romantiek. Aan de herder kennen we een bovenmatige intelligentie en levenswijsheid toe en als dat niet zo blijkt te zijn is hij in ieder geval een introvert, af en toe filosoferend figuur, die rondloopt in een scheerwollen trui en dito sokken. Hij snijdt als tijdverdrijf uit weerbarstige knoesten hout de mooiste kunstvoorwerpen, waarin een geschoold wetenschapper oud-Keltische motieven herkent. Kortom: vredigheid kenmerkt onze gedachten al bij de eerste regel.
Herdersromantiek
Volgens een ander herdersliedje, ‘De herdertjes lagen bij nachte’, zijn herders vrome, eenvoudige lieden waarvan een natuurlijke rust afstraalt. In dit verhaal komt echter een herder voor die allesbehalve introvert, vroom, filoso-fisch of vredig is. Deze herder, Antoon van Wijk, was 24 jaar oud toen hij in Reeuwijk arriveerde. Hij was Vreeswijker van geboorte en had zijn bijnaam ‘den Herder’ te danken aan één van de beroepen die hij uitoefende. Hij hield zich onder andere ook bezig met het verhandelen en slachten van vee.
Begin 1759 kwam Toon het gewest Holland binnen, omdat hij uit Emmenes (Eemnes) waar hij zich voordien ophield, moest verdwijnen. Toon had zich in een herberg zo misdragen en zich zo gewelddadig opgesteld, dat een Maarschalksdienaar[2] hem moest berispen. Hij had de herbergier uitgedaagd voor een gevecht en hem behoorlijk aangepakt. De diender gaf Toon het advies zijn boeltje op te pakken, de kudde in beweging te zetten en zijn vertier elders te zoeken. Toon volgde dit advies prompt op, maar eerst nadat hij ook de diender met zijn schapenstok verwond had. Omdat Toon vreesde de bittere vrugt van sijn quaad gedrag te moeten smaaken vertrok hij als de wiedeweerga naar Holland.
In Reeuwijk had hij op een van zijn eerdere herderstochten een meisje leren kennen, Wijntje Versloot. Op 30 mei (1759?) trouwt hij met haar. Al spoedig bevalt de jonge bruid van een dochter die ze Jannetje noemen. Dat Toon een allesbehalve rustig, maar juist opvliegend karakter had mag blijken uit het volgende voorval: Toon kreeg het aan de stok met Gijsbert Dirks van Rijk (eveneens een opgewonden figuur). Gijsbert bediende de draai (vermoedelijk een draaibrug) maar het duurde Toon te lang voor Gijs aanstalten maakte. Hij begon Gijsbert te beschimpen en maakte hem uit voor luiaard. De zoon van Gijsbert kwam op het rumoer af, vroeg zijn vader wat er gaande was en mengde zich in het twistgesprek. Terwijl Toon zijn mes tevoorschijn haalde, voer hij uit tegen de familie Van Rijk: “ik sal uw en uwen soon op de punt nemen en uw de bek opensnijden waer ik hem kan raken.” Gijsbert en zoon Dirk konden wellicht door hun numerieke overwicht Toon op andere gedachten brengen, in elk geval vielen er bij deze gelegenheid geen gewonden. Maar ze wisten nu in Reeuwijk wel wie Toon was. Het volgende conflict liet niet lang op zich wachten.
Nog geen half jaar later vlogen de twee kemphanen elkaar in de haren bij de Kwel-dijkse Brug, een brug aan de Kweldijkse Kade tussen de Oudeweg en de Graven-broekseweg. Deze ontmoeting ontaardde in een vechtpartij, waarbij Gijsbert Toon bij de kladden greep en hem in de wetering wist te werken. Met een luide plons werd deze ontmoeting beëindigd. Het zou niet de laatste confrontatie tussen het tweetal zijn.
Toon werd ziek en liet zich een receptje voorschrijven door de chirurgijn van het dorp. Maar ook chirurgijn Hendrik van Nooten kwam er spoedig achter dat Toon een ongeduldig mens was. Toon had voor de geneeskundige behandeling betaald, maar een kwitantie bleef uit. Kort na de betaling stond Toon voor het huis van de geneesheer te brullen dat hij de man van het leven zou beroven wanneer hij de kwitantie niet kreeg.
Toon had een onberekenbaar karakter, in Sluipwijk sloeg hij Cornelis Hoofdman met een vuist in het gelaat, zonder enige aanleiding. Een knecht van Cornelis, die nog wat geld van zijn baas tegoed had, werd door Toon opgehitst om Cornelis met een mes te steken als hij niet onmiddellijk met het geld op de proppen kwam.
Ook de predikant H.W. Hoffius, die vlak naast Toon woonde, had aan de Vreeswijker een onplezierige buurman. Toon liet zijn varkens in de tuin van de predikant rondscharrelen. De beesten richtten daar een enorme ravage aan. Toen de geachte dienaar van het woord Gods Toon hierover aansprak, ontstak deze in grote woede, hij greep een hooivork en dreigde Hoffius, diens vrouw en de hele kinderschare daaraan te rijgen. Hij vloekte de predikant stijf en vloog met de vork achter de vluchtende man aan en maakte hem uit voor dief.
Een poosje later was het weer eens raak tussen Gijsbert en Toon. Het lukte de herder om Gijsbert Dirks van Rijk met een tak in het gezicht te slaan. Dit was vermoedelijk een daad uit zelfverdediging, want Gijsbert had, indachtig Toons agressiviteit, een hooivork gereed en dreigde hem ermee te prikken. Gijsbert van Rijk was niet benauwd voor Toon, maar hij zorgde er wel voor dat hij iets bij de hand had wanneer hij de Vreeswijker ontmoette.
Toon verhuisde en ging zich vestigen in Sluipwijk.
Op 13 maart 1760 was Toon op weg naar Gouda, waar hij bij het sluisje in de Breevaart[3] een aantal dorps- en buurtgenoten trof. De 62-jarige Huig Verhaar, de 50-jarige Jan van der Blom, Jacob Spreij en Gerrit Leeflang uit Zwammerdam stonden te wachten bij dit verlaat. Onder die mensen ontwaarde Toon Dirk van Rijk, de zoon van zijn vijand. Onmiddellijk begon Toon zijn scheldrepertoire af te draaien. Dirk was mogelijk nog impulsiever dan zijn vader, stoof op Toon af en trok intussen zijn mes uit de schede. Toon slikte even en was een moment uit zijn evenwicht bij het zien van de moed die Dirk uitstraalde. Hij zweeg abrupt en vloog er vandoor, maar tijdens de vlucht slaagde Dirk van Rijk erin om meerdere keren zijn mes in de rug van de herder te steken.
Sluisje aan het eind van de Oostboezemkade
In paniek rende Toon het huis van Teunis Houtdijker in en verschool zich achter de deur. Teunis gaf Toon voor de schrik een glas jenever en bekeek de wonden. Teunis achtte het raadzaam de hulp van een chirurgijn in te roepen, maar toen hij naar buiten wilde gaan, werd hij door Dirk gehinderd. De omstanders bedaarden Dirks drift een beetje, zodat hij Teunis en Toon toestond het huis te verlaten. Uiteindelijk werd Toon verbonden door chirurgijn Cornelis Bleuland.[4]
Dit incident was voor de overheid de druppel die de emmer deed overlopen. Toon werd wegens zijn agressief gedrag als een storend element beschouwd en men ondernam een poging hem op te pakken met als argument: door sijn quereleus en beledigent gedragh is hij een hindernis voor de tranquiliteit van de samenleving. De twee gerechtsdienaars die hem van huis moesten ophalen, trokken zich haastig terug toen Toon met een groot slagersmes tevoorschijn kwam.
Een paar dagen hadden de dienders meer moed verzameld en waren ze beter voorbereid op de dingen die gingen komen. Met getrokken sabel en een snaphaan[5] in de aanslag gingen ze op de wildeman af. Toon schreeuwde met het schuim op de lippen dat hij hun het hart uit zou steken. De dienders zwichtten ditmaal geen moment onder Toons verbale geweld en dreigementen en hij werd keurig afgevoerd. In december 1762 werd Toon veroordeeld en het vonnis luidde: geseling met de roede, tuchthuisstraf voor een tijd van zes jaar, met daarna de verbanning uit het gewest Holland en West-Friesland. De ‘tranquiliteit’ keerde terug in de dorpen rond Reeuwijk en Sluipwijk. Ze waren van een lastpak verlost.
De streek van Dirk van Rijk werd door de overheid niet als een heldendaad beschouwd. In tegendeel, men noemde het een vuijlaardig en mal honest, dat men steekt in de rug van een medemensch. Dirk was overigens kort na de steekpartij gevlogen. De justitie van Rijnland ondernam nog wel enige pogingen hem te pakken te krijgen, want er gingen brieven uit naar de baljuws van Ter Aar, Voshol, Corteraar, Reeuwijk en Randenburg. Blijkbaar was men op dorpsniveau niet zo fanatiek in het pakken van Dirk, want in 1764 trouwde hij met Geertje van Essen uit Maarseveen.
Acht jaar ging er voorbij, voor Toon weer op het toneel verscheen. Tot 1769 had hij zijn tuchthuisstraf ondergaan en vervolgens was hij buiten de grenzen van Holland gezet. De zes jaren van verbanning gingen in. Maar Toon zou Toon niet zijn als hij daar maling aan had. In 1770 zat hij in Hekendorp, maar hij werd achter de broek gezeten door de justitie van Utrecht. In de korte tijd dat hij daar had vertoefd, had hij kans gezien weer met iemand overhoop te liggen, getuige de volgende aanhef van een brief:
missive van de edele mogende heeren president en raden ‘s hoofds van Utrecht november 1770. Weegens verregaande exsessen aan de persoon van Arien van Rooijen gepleegd, hebben wij apprehensie corporeel gedecerneert, en also hij, hetgeen wij vinden, onder uwe jurisdictie bevind, hebben wij ten diensten nodig geacht hem, nabuur vriendschappelijk te willen doen apprenderen en onder betaling van de kosten doen overleveren 16 november 1770.
Kortom, een verzoek tot uitlevering. Maar dit verzoek stuitte op veel (angstige) bezwaren. Want in de briefwisseling tussen ‘Utrecht’ en de drossaard van Hekendorp staat de volgende beschrijving:
Wij sijn door uw edele geïnformeerd, dat voornoemde persoon seer sterck is, en selfs met een schietgeweer bewapend. De drossaard is maar vaan een dienaar voorzien. U in consederatie soude willen geven of het niet raadsaam soude sijn meerdere adsistenten mee te neemen.
Deze brief maakt duidelijk dat de drossaard van Hekendorp niet genegen was met één assistent de woesteling te arresteren. Hij verzocht Utrecht meer mensen te sturen. In augustus 1771 kwam er een brief uit Utrecht met veel bezwaren en gezeur over wie eigenlijk de kosten diende te dragen. Om alles wat meer gewicht te geven, werden er twee afschriften bijgevoegd; één van de stad Woerden en één van de landdrost van de Veluwe.Toon had daar intussen zijn gedrag laten zien aan de inwoners van die streek. Pas in 1772 werd hij opgepakt en voor een jaartje of vier opgeborgen.
Weer werd het een poos rustig rond de persoon van de herder, tot aan het jaar 1776. In Nieuwkoop en Noorden had hij in dat jaar met een groot aantal mensen gevochten en was daarbij als een beest tekeergegaan. De wolwasser Klaas Oudendam, Willem van Leijden, Jan Groenendijk en Jan Fliervoet wisten nu ook hoe sterk Toon was.
En alwéér kwamen de overheden in actie; brieven gingen over en weer. Uiteindelijk werd Toon gezocht door: Utrecht, de proosdij van St. Jan, Rijnland, Voshol, Woerden, Noorden, Nieuwkoop, Hekendorp en wie weet welke schout er nog meer gebrand was op de herder. Vanaf 1777 horen we niets meer van hem, we weten niet of hij in Utrecht of in Gelderland gegrepen is. Misschien was hij de justitie telkens te slim af?
Zijn belangrijkste opponent, Gijsbert Dirks van Rijk, was inmiddels in 1776 te Reeuwijk overleden.
Over de schrijver
Tosco van Gessel, geboren in het oosten van Nederland maar Gouwenaar in hart en nieren, heeft een passie voor geschiedenis met een focus op strafprocessen uit het verleden. Zijn liefde voor verhalen bracht hem tot diepgaand onderzoek naar Goudse veroordelingen en excessen, van dronken soldaten tot de één na laatste executie in Nederland in 1860. Deze fascinatie resulteerde in het Groot Gouds Boevenboek, waarin hij historische misdaden en vergeten levens tot leven brengt. Trots op zijn werk, ziet hij het boek als een ode aan de verhalen en mensen met ‘rafelranden’ uit Gouda’s verleden.
Inmiddels verschenen er 2 delen van het Groot Gouds Boevenboek. Deel 1 is uitverkocht, maar deel 2 is nog te krijgen via de facebookpagina van Tosco. Link: Facebook
[1] Dit verhaal verscheen eerder in de Reeuwijkse Reeks 1999
[2] Diender, agent.
[3] Het dubbel Verlaat, het sluisje aan het einde van de Oostboezemkade.
[4] Cornelis Bleuland was de oom van Jan Bleuland. Jan werd geboren als zoon van de Goudse metselaar en aannemer Jasper Bleuland en Aafje de Jong. Na zijn studie aan de Latijnse school op de Groeneweg te Gouda trad hij in de voetsporen van zijn oom Cornelis Bleuland, chirurgijn te Gouda. (Bron: Wikipedia)
[5] Een vuursteengeweer of vuursteenmusket.