Veel gedoe, maar toch een weg! Deel 3 (slot)

De strubbelingen rondom de aanleg van de Raadhuisweg/Zoutmansweg

Foto: Streek Archief Midden Holland, Martin Droog

De voorbereiding vordet gestaag. Het bestek leek degelijk en goed uitvoerbaar, dus vol goede moed werd de openbare aanbesteding aangekondigd om plaats te vinden op 8 augustus 1834. Er zat echter een kleine onregelmatigheid in de brug bij “Het Visschertje”, welke de associatie wilde amoveren. Deze was eigendom van het Heemraadschap Bloemendaal, dat met begrijpelijke verbazing kennis nam van het voornemen dit kunstwerk te slopen ten behoeve van de weg. Hij aarzelde niet om met de heemraden van Bloemendaal in zijn kielzog te gaan klagen bij het provinciaal bestuur. GS van Zuid-Holland konden er geen speld tussen krijgen: de associatie kon geen brug slopen en vernieuwen. De ge[plande openbare aanbesteding kon niet doorgaan.

Ten einde raad besloten de commissarissen de gunning maar op te schorten. Mismoedig zetten de ondernemers zich aan het rekenen en constateerden dat de beschikbare 120.000 gulden veel te weinig was om het project te voltooien. Men had al bijna 100.000 gulden nodig voor grondaankopen en het noordelijk deel van de weg: de kosten die het aanleggen van het zuidelijk deel, het bestraten van de weg, het bouwen van tolhuizen, het aanleggen van een verbinding tussen de vaart en de Oude Rijn en het oprichten van de trekschuitendienst met zich mee zouden gaan brengen zouden de resterende 20.000 gulden talloze malen te boven gaan.

Er moest bezuinigd worden en een eerste post was al snel gevonden: die lastige verbindings arm tussen de vaart en de Oude Rijn moest maar worden geschrapt. Binnen drie weken lag er een woedend verzoekschrift aan de Koning, afkomstig van de Goudse binnenvaartschippers De Keizer en Van Hofwegen. Aanvankelijk kregen ze steun van de Minister van Binnenlandse Zaken en van Gedeputeerde Staten. De commissarissen echter ontkenden nu in alle toonaarden ooit een toezegging gedaan te hebben tot de aanleg van een verbindingsarm: daarbij, zo stelden ze, stond er in het bestek voor het noordelijk deel van de weg, dat door Gedeputeerde Staten was goedgekeurd, dat de vaart slechts zou lopen vanaf de Hoge Rijndijk. Op een sluwe manier speelde de associatie de zwartepiet door naar het provinciaal bestuur, dat door zijn goedkeuring aan dit bestek impliciet het niet aanleggen van de verbindingsarm had gesanctioneerd.

Er is nu nog niets nieuws aan de horizon!

Het eind van het liedje was dat een definitieve beslissing over deze kwestie zou worden uitgesteld tot na de voltooiing van de rest van het project: in de praktijk is de zaak doodgebloed. Een verbinding tussen de Breevaart en de Ouder Rijn is er nooit gekomen, evenmin als de trekschuitendienst Gouda-Utrecht: de beurtschippers, de eerste initiatiefnemers van het plan, waren het slachtoffer geworden van hun te grote vertrouwen in de ondernemende burgemeesters.

Men legde zich daar niet bij neer!

Op 16 september 1835 tijdens een aandeelhoudersvergadering, die in het Bodegraafse gemeentehuis werd gehouden stelden de commissarissen voor de aanleg van het noordelijk deel van de weg te doen voltooien en verder het hele project maar te laten rusten, De aandeelhoudersvergadering maakte de heren echter duidelijk dat men zich zo niet liet afschepen: er was geïnvesteerd met het oog op winst en niet uitsluitend ten behoeve van het algemeen belang voor de aanleg van een weg. Daarmee konden de commissarissen het doen. Gedurende een discussie over subsidie was men voortgegaan met de voltooiing van het zuidelijk gedeelte van de weg. Onder toezicht van opzichter L. de Groot werd het werk in eigen beheer verricht: de kosten van dit gedeelte bleven hierdoor beperkt tot circa 17.500 gulden.

De commissarissen waren zich ondertussen bewust geworden van het feit, dat de voortgang van het project gebaat zou zijn met nog een flinke financiële injectie. Immers pas als de weg bestraat was, regelmatig gebruikt kon worden en ten gevolge daarvan tolgelden zou gaan opleveren kon er aan uitkering van dividend aan de aandeelhouders worden gedacht. Onder het motto “de kost gaat voor de baat uit” werd daarom een verzoek gericht aan koning Willem I om een aanvullende aandelenemissie uit te mogen schrijven tot een bedrag van 45.000 gulden, in 50 aandelen â 500 gulden tegen 4,5% en 40 aandelen tegen 4%. Aldus zou het totaal beschikbare kapitaal groeien tot 165.000 gulden.

Bij Koninklijk Besluit van 23 oktober 1838 werd ook deze negotiatie goedgekeurd. Een belangrijke aandeelhouder in deze emissie was koning Willem I zelf, die 16 aandelen kocht, vermoedelijk om de zo geplaagde associatie een hart onder de riem te steken. Nadat aldus het benodigde extra kapitaal was binnengehaald, kon de associatie verder. Eerst en vooral moest er nu gezorgd worden voor een goede bestrating van de weg en voor een tweetal tolhuizen.

De bestrating van de weg leverde aanvankelijk weinig problemen op. Nadat de hoofdinspecteur van Rijkswaterstaat de bestrate weg geïnspecteerd en goedgekeurd had, verkreeg de associatie van Gedeputeerde Staten toestemming tot het per 15 december 1839 openstellen van de weg voor het publiek.

De bouw van de tolhuizen was noodzakelijk, omdat de tollen nu eindelijk eens voor inkomsten moesten gaan zorgen. De tolhuizen waren geprojecteerd ter hoogte van de aansluiting van de Oud-Bodegraafseweg met de nieuw aangelegde weg alsmede aan het begin van de Oude Gouwe ter hoogte van de Willensbrug Op 2 juni 1840 werd de bouw van de tolhuisjes in het openbaar aanbesteed; het werk werd gegund aan Nicolaas Zaal, timmerman te Reeuwijk, die beide tolhuisjes voor 2.650 gulden bouwde. Men had echter niet gewacht met tolheffing totdat de huisje klaar waren. Zodra de weg opengesteld werd was de tolheffing begonnen. De tarieven waren al op 23 januari 1834 vastgesteld.

Hoewel de weg nu klaar was, liep het gebruik ervan nog lang niet op rolletjes.

De aannemer van het onderhoud van de bestrating van de weg kreeg hier weldra spijt van. Eén van de meest intensieve gebruikers van de weg bleek namelijk de Utrechtse diligencehouder Louis Vermeulen te zijn. Deze maakte bij zijn postkoetsendienstgebruik van materiaal dat zelfs leeg al veel te zwaar was om over de weg met zijn drassige veengrond te rijden. Vermeulen laadde zijn koetsen echter ook vol met vaatjes gist (zijn diligence stond algemeen bekend als de “Gistwagen”), waardoor de weg enorm te lijden kreeg en begon te verzakken. De commissarissen konden Vermeulen niets verbieden (en wilden dat eigenlijk ook niet, want de tolopbrengsten van de postkoetsen van Vermeulen en Van Gend en Loos was niet onaanzienlijk) en de diligenceondernemer ontkende natuurlijk alle schuld. Naar zijn mening was de ondergrond van de weg niet goed en zou elke diligence problemen hebben.

De onderhoudsaannemer werkte zich een ongeluk om het wegdek op niveau te houden, maar ten langen leste moest hij er geld bij leggen. Daar hij het werk voor een vast bedrag had aangenomen zond hij eind 1840 al een verzoekschrift aan Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland met het verzoek om een bijdrage in de kosten, die hij extra moest maken omdat Vermeulen met zijn gistwagen de weg aan het verruïneren was.

Aanvankelijk had de Provincie hier geen oren naar. Na lang zeuren werd het in 1842 verboden om met zwaarbeladen diligences van de weg gebruik te maken. De firma Van Gend en Loos, die de weg eveneens frequent bereed, had diligences die zich beter leenden voor het passagiersvervoer over de weg; zij mochten gewoon door blijven rijden.

De baten gingen voor een groot gedeelte te niet aan het onderhoud van de weg en vaart en aan wat we nu zouden noemen “overheadkosten”; het huren van vergaderruimte, presentatiegeld voor de commissarissen, reiskostenvergoedingen enz..

De beginmoeilijkheden van de weg waren rond 1845 grotendeels overwonnen, maar nieuwe problemen dienden zich aan. Tot aan de opheffing van de associatie en de overdracht van de weg aan de gemeenten Bodegraven, Reeuwijk, Zwammerdam, Waddinxveen en Gouda in 1949, hebben de commissarissen moeten kampen met aannemers, landelijke, provinciale en gemeentelijke overheden, aandeelhouders, tramondernemingen en weggebruikers; dit alles valt echter buiten het kader van dit artikel.

Het archief van “de associatie” blijft echter een rijke bron voor historisch onderzoek.

Tekst: Eke Vos, met dank aan het Streekmuseum Reeuwijk (bron: Reeuwijkse Reeks)

Foto’s: Streekarchief Archief Midden Holland Gouda (SAMH)

MEER

Deel dit bericht:

Facebook
WhatsApp