Niemand lijkt acht te slaan op beide dames, die geen idee hebben waar ze precies zijn

Belle van Bodegraven, deel 41

Speciaal voor EditieGroeneHart.nl verschijnt van de hand van de Bodegraafse schrijver Ronald van Assen het historische tweewekelijkse vervolgverhaal Belle van Bodegraven. Belle van Bodegraven is een verhaal dat zich afspeelt aan het eind van de 18e eeuw in de omgeving van Bodegraven. Hoofdpersoon is de zestienjarige Belle. Een behulpzaam meisje met een hang naar avontuur wat haar regelmatig in de problemen brengt. 

Belle rent door tot ze echt niet verder kan. Ze laat zich languit in het gras vallen en maakt zich zo klein mogelijk. Het gras en de struiken onttrekken haar aan het zicht. Voorzichtig steekt ze haar hoofd iets omhoog en speurt ze de omgeving af naar Dirkje. Van haar is geen spoor. Van haar mogelijke achtervolgers evenmin. Ze blijft een tijd in haar schuilplaats liggen en komt langzaam op adem. Nogmaals werpt ze een blik op de omgeving. Ze probeert in te schatten waar ze is. Van de dijk is niets meer te zien, ze is ver genoeg verwijderd. Als zij de waterkering niet kan zien, kan iemand vanaf de dijk haar ook niet zien. Ze ziet zelfs geen rook van het brandende schip, maar wellicht heeft de schipper het weten te doven.

Waar zou Dirkje toch uithangen? Had ze vaker achterom moeten kijken om te zien of ze haar bij kon houden? Ze schudt die gedachte van haar af. Nee, daar was geen tijd voor. Ze had haar ogen nodig om te zien waar ze zelf liep en wie zegt dat Dirkje er niet gewoon vandoor is gegaan. Ze heeft haar al eerder in de steek gelaten. Als Belle vindt dat ze lang genoeg gewacht heeft en volgens haar het gevaar is geweken, komt ze overeind. Ze probeert markeringspunten in het landschap te vinden om te bepalen welke kant ze op moet. In de verste verte is geen spoor van bebouwing. Zo ver kan ze toch niet verwijderd zijn van de bewoonde wereld? Het makkelijkste is om dezelfde weg terug te lopen richting naar waar ze vandaan kwam, maar dat is te veel risico. Aangezien het de meest logische route is, verwachten haar ontvoerders wellicht dat ze die kant opkomt en wachten ze haar misschien wel op. Voor hetzelfde geldt hebben ze zelfs handlangers opgetrommeld. Nee, dan liever recht vooruit blijven lopen. Ze zal toch vanzelf wel bij een weg of boerderij komen?

Net als ze een paar passen heeft gezet, hoort ze haar naam roepen. Het is Dirkje. Ze is haar dus toch achterna gekomen. Belle draait zich een beetje geërgerd om. ‘Zo, ben je er ook eindelijk. Ik dacht al dat je er vandoor was gegaan?’ ‘Ik kon je niet bijhouden. Wat kan jij rennen.’ ‘Het is al goed. Kom.’ ‘Waar gaan we heen? Weet jij de weg?’

Belle schudt haar hoofd. ‘We komen vanzelf ergens uit en dan kunnen we vragen waar we zijn.’ ‘En als we niemand tegenkomen?’ ‘Dat zien we dan wel weer.’ Belle maakt aanstalten om verder te lopen, maar Dirkje blijft staan. ‘Ik heb trek. Op een lege maag kan ik niet lopen.’ ‘Zie jij hier iets te eten?’ ‘Nee.’ ‘Nou dan. Niet zeuren en treuzelen want dan komen we nergens.’ ‘Zijn jullie allemaal van die knorrige types op de boerderij?’ ‘Zijn jullie allemaal van die aanstellers daar in de stad?’ kaatst Belle de bal terug. Dan schieten ze beiden in de lach. ‘Kom, zo gauw we voedsel vinden ben jij de eerste die het op mag eten.’

De weg die de dames afleggen gaat helaas niet in een rechte lijn. Regelmatig moeten ze een stuk omlopen om de grotere sloten over te kunnen steken. Bij de kleintjes springen ze er overheen, hoewel dit bij Dirkje al voor een gedeeltelijk nat pak heeft gezorgd. Ineens wijst Belle in de verte. ‘Kijk, daar zie ik boerderijen. Zo te zien meerdere. En aan de bomenrij te zien is er ook een weg of misschien zelfs wel een rivier.’ Met hernieuwd kracht lopen de twee meiden in de richting van de bebouwing. Hoe dichterbij ze komen, hoe sneller het gaat. Ineens houdt Belle halt. ‘Laten we niet overmoedig worden. We weten niet wie er wonen en of ze te vertrouwen zijn.’ Dirkje knikt.

Als ze dichterbij komen, springt een van de gebouwen er duidelijk bovenuit. Er staan twee wagens aan de zijkant en er is volk op de been. Aan de gevel hangt een bord met daarop een witte zwaan. ‘We hebben geluk,’ fluistert Dirkje, ‘volgens mij is het een herberg.’ ‘We hebben alleen niks om iets te eten te kopen.’ ‘Dat zien we dan wel weer,’ oppert Dirkje die aanstalten wil maken naar binnen te gaan. Belle houdt haar tegen. ‘Ho, niet zo snel. Eerst eens in de omgeving kijken wat voor volk hier rondloopt en hoe we het beste weg kunnen vluchten, mocht dat nodig zijn.’ ‘Je hebt gelijk. We kunnen niet voorzichtig genoeg zijn, sorry.’

Ze lopen langs het gebouw dat inderdaad een tot herberg omgebouwde boerderij blijkt te zijn. Aan de weg staan meerdere kleinere boerderijen. Naast de herberg loopt een pad dat naar een veer voert. ‘Mooi,’ fluistert Belle. ‘Ik weet niet precies waar we zijn, maar als we dit water stroomafwaarts volgen, komen we bij Gouda. Dan weet ik de weg terug wel te vinden hoewel het ons heel wat tijd gaat kosten.’ ‘Misschien kunnen we met iemand meerijden?’ Belles gezicht betrekt. ‘Na wat ons allemaal is overkomen? Lijkt me geen goed idee.’ ‘Met een lege maag verzet ik geen stap meer.’ ‘Begin je nou alweer over eten! Maar goed, je hebt wel gelijk. Ik voel er alleen weinig voor om te bedelen. Misschien kunnen we ervoor werken?’

Ze betreden de gelagkamer. De geur van bier en rook komt hen tegemoet. Niemand lijkt acht te slaan op beide dames. Achter de toog staat een forsgebouwde vrouw. Ze droogt stenen mokken met een doek die al enkele dagen niet gewassen is. Als ze het tweetal ziet, legt ze de doek weg en slaat ze haar armen over elkaar. ‘Zo, wat hebben we hier?’ ‘Heeft u iets te eten voor ons?’ begint Dirkje meteen. ‘We willen ervoor werken,’ vult Belle aan. ‘Ervoor werken?’ buldert de vrouw van het lachen. ‘Jullie zijn me iets te jong.’ ‘Te jong om klusjes te doen?’

‘Oh, bedoel je het zo,’ zegt de vrouw nu serieus. ‘Ik dacht al, jullie zijn niet bepaald types voor het witte zwanen werk. Maar ik heb geen klusjes te doen, dus ophoepelen.’ ‘Heeft u echt geen stuk brood over? We hebben zo’n honger.’ ‘Het is hier geen armenhuis en nou wegwezen,’ roept ze zo hard dat iedereen haar kant opkijkt. ‘Riet, zet die twee een warme maaltijd voor. Ik betaal,’ klinkt plotseling een jongensstem. Er gaat een schok door Belle heen. Dan klaart haar gezicht op. Die stem herkent ze maar al te goed. Ze draait zich om. ‘Wybe!’ roept ze enthousiast uit.

Biografie Ronald van Assen

Ronald van Assen (Delft, 1971) begint in 2011 na een heftige periode in zijn leven met schrijven. In eerste instantie op therapeutische basis. Zijn eerste boeken en verhalen zijn dan ook ervaringsverhalen. Het schrijven geeft hem zoveel voldoening dat hij ermee doorgaat. Inmiddels heeft hij een heel oeuvre op zijn naam staan in verschillende genres. Hij doet regelmatig aan schrijfwedstrijden mee en heeft meerdere prijzen gewonnen. Om zich verder te verdiepen in alle facetten van het schrijven verzorgt hij (lees)redactie, beoordeelt hij manuscripten, geeft hij workshops en is hij jurylid bij verschillende schrijfwedstrijden. Naast zijn werkzaamheden op schrijfgebied is hij ambassadeur van wijzijnMIND, voorlichter bij Stichting Kernkracht en huisman.

Deel dit bericht:

Facebook
Twitter