Wie zijn de mannen die plotseling op het erf zijn verschenen?

Het spannende avontuur van Belle van Bodegraven.

Speciaal voor EditieGroeneHart.nl verschijnt van de hand van de Bodegraafse schrijver Ronald van Assen het historische tweewekelijkse vervolgverhaal Belle van Bodegraven. Belle van Bodegraven is een verhaal dat zich afspeelt aan het eind van de 18e eeuw in de omgeving van Bodegraven. Hoofdpersoon is de zestienjarige Belle. Een behulpzaam meisje met een hang naar avontuur wat haar regelmatig in de problemen brengt.

Deel 13

Belle schrobt op handen en voeten de vloer. Moeder is een paar uur geleden zonder verder iets te zeggen vertrokken naar het dorp. Ze heeft in tegenstelling tot wat ze eerder zei alleen Koos meegenomen. Leendert en de tweeling werken op het land. Die verwacht ze niet eerder terug dan voor het avondeten.

Ze veegt het zweet van haar gezicht en strekt haar rug. Haar armen en knieën doen pijn van de eentonige houding, maar ze werkt dapper door. Ze wil haar moeder geen enkele gelegenheid geven nog bozer te worden dan ze vanmorgen al was, hoewel ze twijfelt of het goed genoeg zal zijn. Zoals haar moeder deze ochtend tekeer ging, zal ze elke gelegenheid aangrijpen iets te vinden wat niet naar haar zin is.

Als Belle het laatste stuk van de vloer heeft gedaan, leegt ze de emmer met vuil water buiten op het erf. Ze zet haar klompen naast de deur en loopt op haar tenen richting de woonkamer om geen vlekken te maken op de schone vloer. Ze bekijkt haar werk en knikt tevreden. Het koperwerk blinkt, de pannen en houten lepels hangen onberispelijk op een rij.

Ze luistert voorzichtig bij de bedstee. Als ze de regelmatige ademhaling van vader hoort, gaat ze terug naar de keuken waar een mand met verstelwerk klaarstaat. Ze pakt een voor een de kledingstukken eruit en slaakt een diepe zucht. Hier is ze voorlopig niet mee klaar.

Met een schok schrikt ze wakker van een geluid op het erf. Het verstelwerk ligt op schoot, de naald is op de grond gevallen. Ze moet tijdens haar werk zijn ingedommeld. Is moeder al terug?

Snel pakt ze haar spullen bij elkaar en legt ze in de mand. In de veronderstelling dat haar moeder met Koos is teruggekeerd van het dorp opent ze de deur en schiet ze haar klompen aan. Recht voor haar neus staan twee in het blauw geklede mannen. Ze dragen een uniform en hebben beiden een hoed op. De grootste van de twee heeft een ooglap. De ander draagt een plunjezak over zijn schouder.

Belle staat aan de grond genageld. Allerlei gedachten schieten door haar hoofd. Wie zijn dit en wat komen ze doen? Zal ze vader roepen of haar broers? Haar vader kan niet veel doen en haar broers zijn wellicht niet eens binnen gehoorafstand. Ze kan naar binnen vluchten en de deur op slot doen, maar daarmee sluit ze zichzelf en haar vader op. Stel dat ze de deur openbreken of op een andere manier naar binnen komen, dan zitten ze als ratten in de val.

De twee mannen kijken haar strak aan. Ze lijken te twijfelen wat ze moeten doen. Dan neemt de langste van het stel zijn hoed af. ‘Wij hebben van het ongeluk gehoord.’

‘Dit is voor jullie,’ zegt de ander, terwijl hij de plunjezak overhandigd.

‘Mondje dicht,’ voegt zijn kameraad toe. ‘Wij zijn hier nooit geweest.’

Ze benen met grote stappen het erf af richting de weg. Belle blijft verbaasd achter. Pas als ze uit het zicht verdwenen zijn, denkt ze eraan de zak te openen. Er zitten twee hazen en een fazant in.

Niet veel later arriveren moeder en Koos. Het gezicht van haar moeder staat een stuk vrolijker dan vanmorgen. Belle helpt met het uitspannen en op stal zetten van het paard.

In de keuken keurt moeder haar werk. Ze knikt goedkeurend tot ze bij het verstelwerk aankomt. ‘Je hebt minder gedaan dan verwacht. Dat valt me van je tegen.’

Belle is allang blij dat moeder verder geen opmerkingen heeft over de potten en pannen.

‘Wat is dat?’ vraagt moeder als ze de plunjezak ziet.

‘Daar zitten twee hazen en een fazant in.’

‘Hoe kom je daaraan?’

Belle wil antwoorden, maar bedenkt zich dan. Wat moet ze zeggen? De mannen deden nogal geheimzinnig en eigenlijk mag ze niet zeggen dat ze zijn geweest, maar gezien de hele heisa die ze de afgelopen tijd heeft veroorzaakt lijkt het haar beter de waarheid te zeggen. Ze weet toch niet wie het waren, dus verraden kan ze hen niet.

‘Er stonden twee mannen op het erf. Ze zeiden dat ze hadden gehoord van het ongeluk.’

‘Welke twee mannen? Ken je ze?’

Belle schudt haar hoofd. ‘Nog nooit gezien.’

‘Dat geloof ik niet. Zijn dat weer van die rare vriendjes van je net zoals die Wychert?’

‘Wybe,’ verbetert ze.

‘Val me niet in de reden. Waarom heb je Leendert er niet bijgehaald?’

‘Dat ging niet. Het gebeurde allemaal zo snel. Ze overhandigden die plunjezak en gingen er direct weer vandoor.’

‘En wat zegt vader ervan?’

‘Die weet het nog niet,’ antwoordt Belle zacht.

‘Dan zullen we eens zien wat hij van dit verhaal vindt.’ Moeder loopt met de plunjezak naar de bedstee. ‘Meekomen jij,’ commandeert ze haar dochter.

‘Al terug?’ vraagt vader als hij zijn vrouw ziet.

‘Je ziet het. Je dochter heeft hazen en een fazant gekregen van twee wildvreemde kerels. Ik geloof haar niet.’ Ze haalt een van de hazen tevoorschijn.

‘Die ziet er goed uit. Zit veel vlees aan.’

‘Dat zie ik ook wel. Waar het mij om gaat is dat ik het niet vertrouw. Waarom zouden twee vreemde kerels zomaar goed wild brengen. Volgens mij zit er meer achter.’

‘Wie waren die kerels waar je moeder het over heeft?’

Belle schudt haar hoofd. ‘Ik weet het niet. Ik heb ze nooit eerder gezien.’

‘Hoe zagen ze eruit?’

Ondanks dat ze hen niet wil verraden, omschrijft ze zo goed mogelijk hun uiterlijk. Ze wil niet nog meer moeilijkheden.

Als ze klaar is begint vader ondanks zijn pijn te lachen. ‘Ik denk dat ik weet wie dat zijn en ook hoe ze van mijn ongeluk weten. Waarschijnlijk zijn het vrienden van oom Kees. Ik weet dat hij soms optrekt met soldaten uit het fort. Hij heeft al een paar keer geprobeerd smokkelhandeltjes op te zetten die door zijn onhandigheid meestal helemaal de mist ingaan. Ik denk dat hij zich nogal schuldig voelt over het ongeluk en daarom wat vrienden heeft langs gestuurd. We kunnen het vlees goed gebruiken.’

‘Gestolen goed gedijt niet. Dat moet jij toch weten, man.’

‘Het gedijt wellicht niet, maar smaakt wel lekker.’

‘Dan maak je het zelf maar klaar.’ Moeder gooit de plunjezak op bed en laat vader en Belle achter.

‘Heb je nog met haar gesproken?’ fluistert vader.

‘Geprobeerd, maar ik ben niet veel wijzer. Vanmorgen was ze heel boos, toen ze terugkwam vrolijker tot het verhaal van die kerels.’

‘Zo doet ze tegen mij ook,’ beaamt vader.

‘Maar maakt u zich geen zorgen. Ik achterhaal het wel. En morgen maak ik een van de hazen klaar. Dat beloof ik.’

Deel dit bericht:

Facebook
Twitter