‘De honger naar meer is onverzadigbaar”, zei de moeder van Harm altijd

Het spannende avontuur van Belle van Bodegraven.

Speciaal voor EditieGroeneHart.nl verschijnt van de hand van de Bodegraafse schrijver Ronald van Assen het historische tweewekelijkse vervolgverhaal Belle van Bodegraven. Belle van Bodegraven is een verhaal dat zich afspeelt aan het eind van de 18e eeuw in de omgeving van Bodegraven. Hoofdpersoon is de zestienjarige Belle. Een behulpzaam meisje met een hang naar avontuur wat haar regelmatig in de problemen brengt. 

Deel 10

De volgende morgen kloppen Harm en Belle vlak na het eerste ochtendlicht bij de dokter aan. Belle kijkt haar ogen uit en bewondert het statige herenhuis van de geneesheer. De eerste verdieping heeft maar liefst vijf ramen. De voordeur is voorzien van kunstig houtsnijwerk. Ze kan zich niet herinneren dat ze ooit zo’n groot huis zag, alleen dan de Paardenburgh wellicht. Maar die staat buiten het dorp. 

‘Vind je het mooi?’ 

Belle knikt. 

‘Dan moet je eens zien waar mijn Aaltje werkt. Dat huis is nog veel groter.’ 

‘Nog groter? Dat kan bijna niet. Dit lijkt al een paleis.’ 

‘Paleis of niet, ik ben tevreden met mijn dijkhuisje. Hoe meer mensen bezitten des te hebberiger ze worden. De honger naar meer is onverzadigbaar, zei mijn moeder altijd.’ 

‘Een wijze vrouw,’ klinkt de stem van de dokter achter hen. ‘Het mooie van bezit is dat je het weg kunt geven aan hen die minder hebben. En als we dat allemaal doen op de wereld, heeft iedereen genoeg en sterven er geen mensen meer van de honger. Het zou mijn werk in ieder geval een stuk lichter maken. Maar goed, ik draaf weer door. Luister maar niet naar de mijmeringen van een oude dokter, jongedame. Als jij eerlijk bent en hard werkt, ontvang je alle rijkdom die je nodig hebt. Klim maar op de kar. Mijn knecht staat iets verderop naast de steeg al te wachten.’ 

‘Wat een heerlijke meid,’ zegt Harm, terwijl hij Belle nakijkt. ‘Bedankt voor alle hulp, dokter.’ 

‘Graag gedaan, beste kerel. En maak je maar geen zorgen om haar. Zij redt zich wel.’ 

‘Is het lang rijden?’ 

‘Ben je altijd zo ongeduldig? We zijn net de Dorpsstraat uit.’ 

‘Sorry. Ik ben gewoon nieuwsgierig.’ 

‘Kwestie van de dijk volgen tot aan Gouda. Dan de brug over en bij het Veerstal linksaf. Helemaal aan het eind van de Westhaven woont de apotheker. Ik heb instructies om je daar persoonlijk binnen af te leveren. Ben jij een weglopertje?’ 

‘Nee, helemaal niet,’ reageert Belle bits. 

‘Ik vraag het maar. Maakt mij niet uit. Ik doe alleen wat mijn baas me opdraagt.’ 

Belle wil het verhaal over het hoe en waarom ze in Moordrecht terecht is gekomen vertellen, maar houdt haar mond. Iets aan de jongen staat haar niet aan. De rest van de rit zegt ze alleen het hoognodige. 

Als ze in Gouda arriveren is het een drukte aan de Westhaven. Het lijkt wel of er overal bedrijvigheid is. Belle ziet meerdere mannen met handkarren. In de verte rijdt een koets. Vrouwen schrobben hun straat. 

‘Wat een drukte,’ verzucht ze. 

‘Vind je dit al druk? Moet je eens verder die kant oplopen. Daar is de Groote Markt met de Waag en het Boterhuis. Daar is het pas echt druk.’ 

Als Belle aanstalten maakt de aangewezen richting op te lopen, wordt ze tegengehouden. ‘Ho ho, waar dacht jij naartoe te gaan. Weer weglopen? Ik moet je persoonlijk binnen afleveren en dat doe ik dan ook.’ Hij geeft een roffel met de klopper op de deur terwijl hij Belle stevig bij haar schouder vasthoudt. Als de deur geopend wordt, duwt hij haar naar binnen. 

De bediende die de deur opende kijkt hen verbaasd aan. ‘Wie is zij?’ 

‘Gaat jou niks aan. Waar is François?’ 

‘Heer Grendel voor jou, snotneus. En volgens mij kun je de jongedame wel loslaten. Ben je bang dat je haar kwijtraakt?’ 

Zo gauw zijn greep verslapt, trekt Belle zich los. ‘Hork,’ mompelt ze bijna onhoorbaar. 

‘Volg mij,’ beveelt de bediende. 

De apotheker kijkt van de brief naar Belle en weer naar de brief. ‘Wat een hoogst ongebruikelijk verzoek. Typisch iets voor die oude dokter. Tja, dat wordt wel een probleem. Ik heb hier niet zomaar iemand die jou even naar de Zuidzijdsche Polder kan brengen.’ 

‘Ik wil ook best lopen,’ probeert Belle. 

‘Nee, daar komt niets van in. Mijn waarde vriend ontraadt mij dat in dit schrijven nadrukkelijk. Hoe gaan we dat oplossen? Laat mij eens kijken. Tja, het moet maar, denk ik.’ Met grote passen beent de apotheker de kamer uit en komt even later terug met zijn bediende. ‘Is de knecht van de dokter al weg?’ 

‘Nee, heer. Hij is nog aan het inladen.’ 

‘Mooi. Als hij daarmee klaar is, heb ik een klus voor hem.’ 

Belle die de bui al ziet hangen, kijkt beteuterd. ‘Met hem? Moet hij mij thuisbrengen?’ 

‘Er zit weinig anders op. Ik had het liever ook anders gezien, gezien de kostbare lading. Hij is niet al te vriendelijk, maar wel goed in zijn werk. Hij zal zijn taak uiterst serieus nemen en jou geen seconde uit het oog verliezen.’ 

‘Daar was ik al bang voor,’ verzucht Belle. 

Niet veel later verlaat het tweetal de noordkant van Gouda. Apotheker Grendel heeft proviand meegegeven voor onderweg. 

‘Hier alsmaar rechtdoor langs het water,’ zegt Belle zo vriendelijk mogelijk. 

‘Dat weet ik ook wel,’ is het antwoord. ‘Wie rijdt hier, jij of ik?’ 

‘Ik zeg al niets meer.’ 

Ze passeren de weg naar Bloemendaal, Sluipwijk en Rewijk. Al die tijd rijden ze zwijgend verder. Het enige geluid is het neerkomen van de hoeven op de harde ondergrond en het knarsen van de wielen. Belle kijkt verveeld om zich heen. Verveeld en bezorgd. Hoe zouden haar ouders reageren op haar thuiskomst? Zijn ze blij omdat ze er weer is of ook boos? Ineens wordt ze bang. Wat heeft Leendert hen verteld? Misschien wel helemaal niets. Hoe dichter ze in de buurt van haar huis komen, des te banger ze wordt. 

‘Waar is het precies?’ 

Belle schrikt op uit haar gedachten. ‘Wat bedoel je?’ 

‘Waar je huis ergens staat, slome.’ 

‘De tweede rechts. Aan het eind van dat pad. Je hoeft me niet helemaal tot aan de deur te brengen. Als je me bij het begin van het pad afzet is het ook goed.’ 

‘Nee, ik rijd tot de deur. Ik wil wel eens zien hoe jij op je kop krijgt,’ gniffelt de jongen. 

Hij stuurt de kar behendig de opgegeven richting uit en rijdt in volle vaart richting de boerderij.  

Nog voordat ze goed en wel bij het huis zijn, vliegt de deur van de grote schuur open. Leendert komt hen tegemoet. 

De jongen op de bok gaat er eens goed voor zitten. ‘Zo, nou zul je eens wat beleven, juffie.’ 

Belle klimt uit de kar en loopt op haar oudste broer af. ‘Goed dat ik jou eerst zie. Onze ouders, zijn ze erg boos?’ 

Leendert kijkt haar strak aan. Zijn gezicht staat ernstig. 

‘Wat is er? Is het zo erg?’ 

‘Het is vader,’ zegt Leendert zacht. ‘Hij heeft een ongeluk gehad.’  

Deel dit bericht:

Facebook
Twitter