Het spannende avontuur van Belle van Bodegraven, Deel 8

Speciaal voor EditieGroeneHart.nl verschijnt van de hand van de Bodegraafse schrijver Ronald van Assen het historische tweewekelijkse vervolgverhaal Belle van Bodegraven. Belle van Bodegraven is een verhaal dat zich afspeelt aan het eind van de 18e eeuw in de omgeving van Bodegraven. Hoofdpersoon is de zestienjarige Belle. Een behulpzaam meisje met een hang naar avontuur wat haar regelmatig in de problemen brengt. 

Deel 8

Als Belle weer een beetje tot rust is gekomen, merkt ze pas hoe koud ze het heeft. Haar kleding is drijfnat en ze rilt over haar hele lijf. Met de nacht in aantocht wordt het er niet beter op.

Ondertussen is de duisternis zodanig dat ze weinig meer ziet. In de verte ziet ze contouren van bomen, maar de afstand is lastig in te schatten. En wie zegt dat ze de bomenrij kan bereiken. De kans is groot dat een sloot of ander obstakel de doorgang belemmert.

Ze komt langzaam overeind en probeert zich te herinneren van welke kant ze kwam. Terug naar de dijk lijkt haar de meest verstandige keus. Het schip met haar ontvoerders zal onderwijl zo ver doorgevaren zijn dat ze zich daar geen zorgen meer over hoeft te maken. Tijdens haar vlucht zag ze dat er boven op de dijk een smalle weg was en wegen zijn er niet voor niets, die leiden altijd ergens heen.

Na een korte tijd bereikt ze de dijk en klimt ze naar boven. Nu staat ze voor de volgende keus: links of rechts. Aan beide kanten is niets te zien waarop ze zich kan oriënteren. Overdag had ze wellicht in de verte een kerktoren of het dak van een boerderij kunnen zien, maar helaas voor haar is het te donker.

Ze wil in beweging blijven en kiest op goed geluk voor links. Op de dijk staat een stevige wind en die maakt het voor haar gevoel nog kouder. Als ze flink doorstapt krijgt ze het misschien iets warmer, maar hoe ze ook beweegt, ze blijft in- en inkoud.

Na de zoveelste bocht ziet ze ineens het zwakke schijnsel van een licht. En waar licht is, wonen mensen. Met hernieuwde kracht zet ze het op een rennen en staat ze niet veel later bij een huisje aan de voet van de dijk. Het licht dat ze zag, komt door de kieren van rafelige, rood geblokte gordijnen.

Zonder verder na te denken bonst ze op de deur. Ze heeft het zo koud dat ze alleen aan de warmte van een behaaglijke kamer kan denken. En als er niet snel genoeg wordt opengedaan, bonkt ze met beide handen tegelijk op het groen geverfde hout.

‘Ja, wat moet dat daar?’ klinkt een norse mannenstem.

‘Wilt u alstublieft opendoen. Ik ben verdwaald en heb het zo koud.’

Even is Belle bang dat ze niet wordt binnengelaten, maar dan gaat de deur op een kier open. ‘Laat me je eens zien?’

Ze doet een stap naar voren.

‘Ben je alleen?’ Het klinkt kortaf.

‘Ja, meneer.’

De man slaakt een diepe zucht. ‘Nou, kom maar binnen dan. Je lijkt me niet bepaald gevaarlijk.’

Niet veel later staat ze in een behaaglijk warme kamer. Hij is niet groot en de meubels hebben hun beste tijd gehad, maar dat kan haar op dit moment weinig schelen.

‘We moeten eerst iets aan die natte kleding van je doen. Het lijkt wel of je in de IJssel gezwommen hebt, zo zie je eruit. Ik ben trouwens Harm. Heb jij ook een naam?’

Belle vertelt in het kort wat haar is overkomen. Het komt er met horten en stoten uit. Ze rilt nog steeds en voelt zich moe.

‘Ik denk dat Aaltje wel iets heeft om aan te trekken.’ De man loopt een kamer in en roept haar niet veel later. ‘Dit kan je zolang aandoen. Het zal ruim zitten, maar is in ieder geval droog.’

Belle knikt en zo gauw de man haar alleen heeft gelaten, verruilt ze haar eigen natte plunje voor de droge kledij. Het zit inderdaad te ruim, maar ze is allang blij dat ze het iets warmer heeft.

In de kamer heeft Harm een kom thee voor haar neergezet. ‘Zo, dat ziet er beter uit.’

‘Is Aaltje uw dochter?’

De man knikt. ‘Ze heeft een dienstbetrekking in Rotterdam.’

Ze neemt een slok van haar thee. Haar handen trillen. Ze voelt haar voeten tintelen en een stekende pijn in haar hoofd.

‘Gaat het wel goed?’

Ze wil iets terugzeggen, maar het lukt niet. De kamer draait. Ze ziet de man voor haar gezicht zweven. Zijn hoofd komt dichterbij en draait rondjes. Dan valt ze flauw.

Als ze bijkomt ligt ze in een vreemd bed. Ze kijkt om zich heen. Het kost haar moeite haar hoofd op te tillen en elke beweging doet pijn.

‘Ze ligt hierbinnen,’ hoort ze een man zeggen. De stem komt haar vaag bekend voor.

De deur van de slaapkamer gaat open en een man in een keurig pak komt binnen. Wie is dit? Waarom ligt ze in dit vreemde bed?

‘Nee, blijf maar liggen,’ zegt de man vriendelijk doch dwingend.

Haar ogen vallen dicht. Ze vangt delen van gesprekken op tussen de twee mannen. ‘… aan komen lopen …’, ‘… voorlopig hier houden …’, ‘… weinig aan te doen …’

Het zonlicht schijnt tussen de gordijnen door recht in haar ogen. Ze kijkt voorzichtig tussen haar wimpers door en schrikt. Dit is niet haar kamer. Waar is ze? Wat is er gebeurd?

Ze slaat de deken van het bed en probeert op te staan. Haar voeten komen met een bons op de vloer terecht. Direct vliegt de deur open.

‘Waar denk jij naartoe te gaan?’

‘Wie bent u? Wat doet u hier?’

De man schiet in de lach. ‘Je weet het echt niet meer, volgens mij. We hebben al kennis gemaakt. Ik ben Harm.’

Langzaam komen de herinneringen terug bij Belle. Haar vlucht vanaf de boot, de rondzwerving in het donker op de dijk. ‘Ik moet naar huis. Ze zullen thuis vreselijk ongerust zijn.’ En na een korte pauze. ‘Hoelang ben ik hier al en waar ben ik eigenlijk?’

‘Je bent hier twee dagen en je hebt bijna aaneengesloten geslapen. De dokter komt vanmiddag opnieuw langs om te kijken hoe het met je gaat.’

‘Twee dagen,’ roept Belle verschrikt uit.

‘Je had hoge koorts en die zal echt nog niet weg zijn. Volgens de dokter heb je een lelijke kou gevat. Het had helemaal verkeerd kunnen aflopen, besef je dat wel.’

Belle zucht. ‘Maar hoe kom ik thuis?’

‘Dat is voor later zorg. Eerst moet je helemaal opgeknapt zijn. Ik zal iets te drinken voor je maken.’

‘Wacht even. Ik weet nog steeds niet waar ik ben.’

‘Heb je dan helemaal geen idee waar je bent?’

Ze schudt haar hoofd.

‘Mijn huisje ligt aan de dijk van Moordrecht naar Kappelle. Als je nog vier kilometer had doorgelopen, was je in Moordrecht geweest.’

Deel dit bericht:

Facebook
Twitter