Belle van Bodegraven, deel 7

Speciaal voor EditieGroeneHart.nl verschijnt van de hand van de Bodegraafse schrijver Ronald van Assen het historische tweewekelijkse vervolgverhaal Belle van Bodegraven. Belle van Bodegraven is een verhaal dat zich afspeelt aan het eind van de 18e eeuw in de omgeving van Bodegraven. Hoofdpersoon is de zestienjarige Belle. Een behulpzaam meisje met een hang naar avontuur wat haar regelmatig in de problemen brengt. 

Belle blijft doodstil liggen. Ze durft zich niet te verroeren en probeert zich te herinneren wat er gebeurd is sinds ze die klap op haar hoofd kreeg. Maar hoe ze haar best doet, het komt niet terug. Het laatste wat ze weet is dat ze met haar rug tegen een muur zat en naar de schepen rond de sluis keek. Ze stond juist op het punt Wybe te zoeken, toen ze die slag op haar achterhoofd kreeg.

Ondanks de duisternis probeert ze zich een voorstelling te maken van de ruimte waar ze zich in bevindt. De vloer is hard en ruw. Met haar gebonden handen duwt ze het stro zo goed en zo kwaad als het gaat aan de kant. Het zijn houten planken waar ze op ligt en toen die man net binnenkwam zag ze dat de wanden ook van hout zijn. De man liep gebukt wat duidt op een laag plafond.

Ze geeft haar zintuigen goed de kost. Het ruikt bedompt, maar niet als een vochtige kelder. Zo af en toe hoort ze een krakend geluid, of een windvlaag de dakspanten doet bewegen.

Bewegen … dat is het. Ze dacht eerst dat het de naweeën van de klap waren, maar nu weet ze het zeker. De vloer deint langzaam op en neer. Ze is opgesloten aan boord van een schip. Waarom? Wat zijn ze met haar van plan? En waar is Wybe? Hij heeft hier toch niets mee te maken?

Ze blijft een tijd stil liggen en denkt na. Roepen durft ze niet. De kans is klein dat iemand haar hoort en straks komt die kerel terug en wie weet wat hij deze keer met haar doet. Willoos afwachten is voor haar ook geen optie. Ze moet op zoek naar een manier om de touwen om haar handen en voeten los te krijgen.

Ze kan haar benen iets bewegen. Door zich met haar voeten af te zetten kan ze stukjes achteruit kruipen. Het gaat heel langzaam, als een rups die ondersteboven vooruit probeert te komen. Het stro op de vloer helpt ook niet mee. Haar voeten glijden telkens weg, maar uiteindelijk lukt het haar om een van de wanden te bereiken.

Met de nodige krachtsinspanning krijgt ze het voor elkaar zich omhoog te duwen zodat ze met haar rug tegen de houten wand zit. Op de tast zoekt ze naar iets scherps. Tevergeefs. Hoelang ze bezig is, weet ze niet. Het kunnen minuten zijn of uren. In de donkere ruimte is tijd een bijzaak.

Plotseling gaat er een schok door het schip. Het gaat nu niet meer alleen op en neer, maar ook heen en weer. Ze varen.

Geschrokken zoekt ze naarstig verder tot ze haar vingers openhaalt aan iets scherps. Van schrik slaakt ze bijna een kreet, maar ze kan zich net inhouden. Hier was ze naar op zoek. Voorzichtig betast ze het voorwerp. Het is een uitstekende spijker en zo te voelen is hij krom.

Met haar handen achter haar rug schuurt ze het touw langs de spijker. Ze heeft geen idee of het effect heeft, maar het is de enige manier om los te komen. Ze blijft ingespannen doorgaan tot … een van de touwen losschiet. Blijkbaar heeft ze net zolang langs het metaal geschuurd tot het touw door is of de knoop is losgeschoten. Ze brengt haar handen voor haar lichaam en wrijft ze langs elkaar. Ondanks de inspanning voelen ze koud en stram aan. Ze beweegt haar vingers tot ze soepel genoeg zijn en begint dan aan het touw rond haar voeten. Nu ze haar handen kan gebruiken, duurt het niet lang voor ze ook haar voeten vrij heeft.

Zouden ze haar aan het zoeken zijn? Inmiddels zal Leendert thuis het hele verhaal wel hebben opgebiecht, maar dan nog … hij weet niet dat ze helemaal naar de Hanepraaisluis zijn gelopen.

Nu ze niet meer geboeid is, moet ze een manier vinden om aan haar ontvoerders te ontkomen. Waar bevindt ze zich ergens in het schip? Hoe groot is het en welke kant varen ze op? Ver kunnen ze nog niet zijn hoewel ze geen idee heeft hoelang ze met de touwen in de weer is geweest.

Ze schuifelt langs de wand op zoek naar de deur en vindt hem eerder dan gedacht. Haar richtingsgevoel heeft haar niet in de steek gelaten en ze heeft nog meer geluk want de deur zit niet op slot. Ze duwt hem langzaam open en luistert. Als er geen reactie volgt, slipt ze door de opening en sluit de deur achter zich.

Ze staat in een gang. Aan het eind van de gang is een trap met daarboven een luik. Een openstaand luik, want er komt licht doorheen.

Ze loopt voetje voor voetje richting het luik en staat telkens stil om te luisteren. In de verte hoort ze mannenstemmen. Zo te horen komen ze vanaf het dek. Grote kans dat de trap haar naar het dek leidt.

Als ze bijna bij de trap is, gaat het mis. In de gang achter haar wordt een deur geopend. ‘Die meid ontsnapt!’ klinkt een zware stem.

Zonder na te denken rent ze de trap op. Het licht dat ze zag was afkomstig van een lantaarn, het is al bijna donker. Zowel links als rechts ziet ze silhouetten op haar afkomen. Er is maar één plek waar ze naartoe kan en dat is overboord. Ze trekt een sprint naar de reling, zet zich af, springt overboord en komt in het koude water terecht.

Op het schip hoort ze de mannen tegen elkaar schreeuwen. Zo snel ze kan zwemt ze weg. Het donker is haar redding. Ze is al vlug uit het zicht verdwenen. Ze blijft doorzwemmen, geen idee hebbend of ze wel de goede kant opgaat. De stroming sleurt haar mee en ze komt steeds moeizamer vooruit. Uitgeput bereikt ze de kant, maar ze durft niet uit te rusten. Wie weet komen die mannen haar achterna.

Ze klautert de dijk op, passeert een smalle weg en laat zich aan de andere kant van het talud rollen. Ze rent het veld in en blijft hollen tot ze buiten adem is. Moe, koud en nat zakt ze in elkaar op het gras en barst in tranen uit. Ze is aan haar ontvoerders ontsnapt, maar heeft geen idee waar ze is laat staan hoe ze weer thuis moet komen. En dat allemaal omdat ze iemand wilde helpen.

Deel dit bericht:

Facebook
Twitter