Belle van Bodegraven – Deel 5

Speciaal voor EditieGroeneHart.nl verschijnt van de hand van de Bodegraafse schrijver Ronald van Assen het historische tweewekelijkse vervolgverhaal Belle van Bodegraven. Belle van Bodegraven is een verhaal dat zich afspeelt aan het eind van de 18e eeuw in de omgeving van Bodegraven. Hoofdpersoon is de zestienjarige Belle. Een behulpzaam meisje met een hang naar avontuur wat haar regelmatig in de problemen brengt. 

Belle van Bodegraven

Deel 5

‘Voor de draad met dat geheim.’ Leendert kijkt vol ongeduld naar zijn zuster.

Belle neemt een hap lucht en begint te vertellen. Het verhaal stroomt als een onophoudelijke waterval van woorden uit haar mond. Ze durft haar broer niet aan te kijken, bang voor zijn reactie. Niet eens zozeer voor haarzelf, zij kan wel tegen een stootje, maar meer voor de consequenties die het mogelijk voor Wybe heeft.

Leendert houdt al die tijd zijn kaken op elkaar. Zelfs als ze is uitgesproken, zwijgt hij.

‘Zeg het me maar. Zeg maar dat ik stom en onverantwoordelijk ben. Haal vader er maar bij dan kan hij de schout waarschuwen.’ Ze kijkt haar broer uitdagend aan. Nu ze alles op tafel heeft gegooid, is ze klaar om zich met hand en tand te verdedigen.

‘Je bent nog iets vergeten.’

‘Wat? Hoe bedoel je?’

‘Je bent vergeten te vertellen dat hij uit Lemmer komt. Jij zei Friesland, maar hij komt uit Lemmer.’

Het is Belles beurt om te zwijgen. Met grote ogen staart ze vragend naar haar broer. ‘Hoe weet jij dat?’ stamelt ze.

‘Omdat hij me dat zelf heeft verteld.’ Nu is het Leendert die het woord neemt. Hij vertelt Belle hoe hij de angstige jongen achter de kisten op de hooizolder vond. Dat hij hem in eerste instantie mee wilde nemen naar zijn vader, maar zich bedacht toen hij hoorde wie hem had gezegd zich op de zolder te verstoppen. Hoe hij ervoor gezorgd heeft dat de scheepsjongen op dit moment veilig is.

‘Waarom heb je mij dat niet meteen verteld, toen ik vroeg of je niets had gezien op zolder?’

‘Omdat ik eerst zeker wilde weten of hij de waarheid sprak, maar hij heeft aan jou precies hetzelfde verteld als aan mij. Ik geloof hem.’

‘Ik ook,’ lacht Belle. ‘Waar is hij nu?’

‘Daar verderop, achter in het veld tussen het kreupelhout. Dat leek me veiliger dan hier in de schuur. Maar dan het volgende … hoe krijgen we hem in Gouda?’

‘Daar heb ik al over nagedacht,’ reageert Belle enthousiast. ‘Teunis wil hem vast met zijn kar richting Gouda brengen. Je weet wel, van de Nesmolen.’

‘Helemaal daar? Hoe wil je hem zonder dat iemand het doorheeft in Vrijenes krijgen? Het is al bijna eind van de middag. En ik weet niet of Teunis de meest betrouwbare is voor zo’n klus.’

‘Wat stel jij voor dan?’

‘Ik dacht eerder aan Bas.’

‘Je bedoelt toch niet die van langs de kade bij Vrouwmade?’

‘Precies. Die bedoel ik.’

Belle schudt haar hoofd. ‘Die gast is al een paar keer gepakt voor stroperij en het gerucht gaat dat hij smokkelt.’

‘Nou, beter kan niet. Zo’n iemand kent de routes en is niet bang uitgevallen.’

‘Ik weet het niet hoor.’

‘We zullen toch iets moeten doen. We kunnen Wybe moeilijk vannacht in het veld achterlaten.’

Belle denkt een ogenblik na. ‘Vooruit dan maar. Vanavond brengen we Wybe naar Bas.’

’s Avonds onder de beschutting van de schemering sluipen twee figuren door het land.

‘Loop eens een beetje door,’ moppert de langste van het tweetal.

‘Ik moet opletten waar ik loop,’ pareert de ander de opmerking. ‘Waarom doen we zo geheimzinnig. Het is ons eigen land.’

‘Straks zien vader of moeder ons nog. Wil jij dan uitleggen waar we naartoe zijn geweest?’

Belle mompelt wat onverstaanbaars terug.

Als ze bij de schuilplaats van Wybe aan zijn gekomen, leggen ze in het kort uit wat de plannen zijn. De scheepsjongen vindt het best. Hij is allang blij met de hulp.

Met z’n drieën gaat het verder richting Vrouwmade.

Bij de schamele woning van Bas gekomen, geeft Leendert een stevige roffel op de deur. Wybe zit weggedoken langs de kade. Als er niet snel genoeg wordt opengedaan, volgt een nieuwe roffel. Deze keer nog iets harder.

‘Ja, ja,’ klinkt het boos vanachter de deur. ‘Wie is er op dit uur nog op pad?’

‘Ik ben het, Leendert uit de Zuidzijdsche. Ik heb Belle bij me en nog iemand.’

‘En jij dacht, laat ik Bas eens uit zijn bed trommelen.’ Meteen wordt de deur geopend door een ruw uitziend manspersoon in een smerige broek en een grijze trui waar de gaten inzitten.

‘Zo te zien lag jij niet op bed. Nog plannen vannacht?’

‘Wat kan jou dat schelen?’

Leendert wenkt Wybe. De scheepsjongen komt voorzichtig dichterbij. ‘Als je toch geen plannen hebt … deze jongen moet zo snel mogelijk naar Gouda.’

‘Ja … en? Wat heb ik daar mee te maken?’

‘Jij kent de sluiproutes. Als er iemand is die hem ongezien naar Gouda krijgt, ben jij dat wel.’

‘Wat heeft ‘ie op z’n kerfstok?’

‘Helemaal niets,’ reageert Belle. In het kort vertelt ze het verhaal.

‘Nou, blijf daar niet voor de deur staan. Kom binnen. Jullie hebben pech en geluk. Pech omdat ik mij voorlopig gedeisd houd. Mij zien ze de komende tijd niet in de buurt van Gouda. Akkefietje met de stadswacht, zullen we maar zeggen.’ Bij die laatste woorden buldert hij van het lachen.

Leendert zucht hoorbaar. ‘En hoezo hebben we dan geluk?’

‘Geluk? Het is jullie geluksdag kan je wel zeggen. Ziehier, Anne.’ Hij wijst in de richting van een hoek.

Een jonge vrouw stapt vanuit de schaduw vandaan. Niemand van de bezoekers heeft haar eerder opgemerkt.

‘Wie is Anne?’

‘Dat is een lang verhaal. Hoe minder jullie over haar weten, hoe beter. Zij kan jullie ongezien Gouda binnenloodsen.’

‘Het gaat alleen om Wybe,’ verbetert Leendert.

‘Dat dacht ik toch niet.’ Annes stem klinkt zoetgevooisd en past totaal niet bij haar enigszins wilde voorkomen. ‘En als we dan gepakt worden, kan ik er alleen voor opdraaien. Mij niet gezien. Die meid gaat ook mee.’

Leendert wil tegensputteren, maar Belle snoert hem de mond. Ze houdt er niet van als anderen over haar beslissen. ‘Ik ga wel mee. Jij moet morgenvroeg melken. Als ik iets later ben, merken ze dat thuis niet zo snel. Tenminste, ik neem aan dat we morgenochtend weer terug zijn?’

‘Dat was ik wel van plan. We zetten hem vlak voor het tolhuis aan land. Moet ‘ie zelf maar zien hoe hij bij de haven komt, maar daar lijkt ‘ie me pieter genoeg voor.’

‘Ik weet het niet hoor.’ Leendert trekt een zuur gezicht.

‘Ga jij nou maar naar huis. Ik loop echt niet in zeven sloten tegelijk. Je zult zien dat ik weer in mijn bed lig, voordat iemand mij mist.’ Ze draait zich richting Anne. ‘Wat mij betreft kunnen we vertrekken. Waar staat de kar?’

‘Kar,’ zegt Anne lachend. ‘We gaan niet over land. We gaan met de punter. Dus ik hoop dat jullie stevige spierballen hebben.’

Deel dit bericht:

Facebook
Twitter