Belle van Bodegraven – Deel 4

Speciaal voor EditieGroeneHart.nl verschijnt van de hand van de Bodegraafse schrijver Ronald van Assen het historische tweewekelijkse vervolgverhaal Belle van Bodegraven. Belle van Bodegraven is een verhaal dat zich afspeelt aan het eind van de 18e eeuw in de omgeving van Bodegraven. Hoofdpersoon is de zestienjarige Belle. Een behulpzaam meisje met een hang naar avontuur wat haar regelmatig in de problemen brengt. 

Belle van Bodegraven

Deel 4

‘Kom er nog wat van?’ zegt moeder als Belle geen enkele aanstalten maakt de kar in beweging te zetten.

Met een schok keert Belle terug naar de realiteit. Ze was in gedachten bij Leendert en Wybe en zag al de meest verschrikkelijk taferelen voor zich. Ze zullen elkaar toch niets aandoen? Op dit moment kan ze niets uitrichten zonder de jongen te verraden. Ze moet er maar het beste van hopen.

Ze klakt met haar tong. ‘Vort, lopen.’

Het paard gehoorzaamd gedwee en de kar komt in beweging. Het zand knerpt onder het beslag van de wielen. Soms wiebelt de wagen heen en weer wanneer een van de grote gespaakte wagenwielen over een steen rijdt.

Over kleine wegen gaat het binnendoor richting het dorp. Via het meest westelijke deel van Molenbrug bereiken ze de weg aan de zuidelijke zijde van de Oude Rijn. Belle spoort het paard aan en zet de vaart erin. De weg is breed genoeg en goed onderhouden. Dat is het voordeel van het verderop gelegen fort.

‘Iets rustiger mag wel,’ zegt moeder lachend.

‘U wilde toch lang bij Dinie blijven?’

‘Ja, maar dan moeten we er wel eerst zonder kleerscheuren aankomen.’

Belle laat het paard met tegenzin iets langzamer lopen. Hoe eerder ze op het dorp zijn, hoe sneller ze weer naar huis kunnen. De hele geschiedenis met Wybe zit haar niet lekker.

Na enige tijd bereiken ze het dorp. De toren van de Sint Gallus steekt ver boven de bebouwing uit. In de verte kan ze de wieken van de molen zien.

‘Bij de brug?’ vraagt Belle.

Haar moeder knikt bevestigend.

Als volleerd menner, neemt Belle de bocht richting de ophaalbrug. Een man knikt naar haar. Zij groet vriendelijk terug.

‘Wacht hier,’ gebiedt haar moeder.

Belle zucht en wacht geduldig tot haar moeder terug is. Ze houdt er doorgaans van het dorp te bezoeken, maar vandaag voelt het anders. Er is hier altijd wat te doen. Niet dat het op de boerderij saai is want ook daar is activiteit genoeg, maar anders dan op het dorp.

Recht voor haar steekt een man met een handkar de houten ophaalbrug over. Twee kinderen zitten langs de kade en gooien steentjes in het water. De wind ruist door de bladeren van de grote kastanjebomen. Links voor haar worden de luiken van een raam geopend.

Ze zou hier best willen wonen. Nee, nog liever woonde ze in Gouda. De stadspoorten, de grote huizen langs de grachten en de immense kerk … het moet fantastisch zijn om dat elke dag om je heen te hebben. Zoveel verschillende mensen dat je opgaat in de massa en je je niet constant druk hoeft te maken wat anderen van je vinden. Niet dat ze zich daar veel van aantrekt, maar die anonimiteit zou toch wel fijn zijn.

Voor ze het weet is haar moeder terug. Ze zet een zware houten krat op de kar en klimt er zelf ook weer op. ‘Op naar Dinie.’

Belle zet de kar in beweging in noordelijke richting. Dinie woont richting het zuiden, maar de straat is hier te smal om de kar te keren. Er zit niets anders op dan eerst over de ophaalbrug te gaan, verderop te keren en in tegenovergestelde richting via de brug verder naar hun volgende bestemming te rijden. ‘Waarom bouwen ze iets verder geen tweede brug over de Rijn? Dan kun je via deze heen en via de andere terug.’

Haar moeder lacht. ‘Wat ben je toch een malle meid. Een tweede brug … ik zie het al voor me. Houd jij je nou maar bij je taken op de boerderij en laat het denken aan anderen over. Jij met je wilde ideeën.’

Al pratend en lachend, arriveren ze niet veel later bij het huisje van Dinie.

Wanneer ze na een goed uur vertrekken, weet Belle niet hoe snel ze op de bok moet klimmen. Ze is bij Dinie volgestopt met allerlei lekkers. Toen ze kleiner was, noemde ze haar tante Dinie, hoewel het geen echte tante is. Het is altijd gezellig ik het huisje. Rijk is Dinie niet. Ze krijgt zo nu en dan wat toegeschoven door buurtbewoners als ze krap bij kas zit. Vader en moeder nemen ook geregeld voedsel mee, zogenaamd omdat ze het over hebben. Iedereen zorgt een beetje voor Dinie en dat doen ze graag. Het oude vrouwtje staat immers ook altijd voor haar omgeving klaar.

Op de terugweg is Belle opvallend stil. Ze staart voor zich uit en hoe dichter ze in de buurt van de boerderij komen, hoe zenuwachtiger ze wordt. Ze verwacht elk moment de schout te zien die vol trots met Wybe in de gevangenenkar richting Woerden vertrekt.

Als ze het pad richting de woonstede inrijden, is er van de schout of zijn rakkers niets te bekennen. De boerderij ligt erbij als altijd. Belle begrijpt er niets van. Het kan niet anders of Leendert heeft de vluchteling op hun hooizolder ontdekt.

Nog voor de kar goed en wel stilstaat, springt Belle eraf.

‘Je moet het paard nog uitspannen,’ roept moeder haar na.

‘Doe ik straks,’ is het antwoord. Ze rent richting de grote schuur. De deur staat wagenwijd open. Ze ziet haar broer de trap afkomen.

‘Als je me wilt komen helpen, ben je te laat. Ik ben net klaar, schoonheid.’

Ze kijkt van haar broer naar de hooizolder en terug naar haar broer.

‘Ik noemde je schoonheid. Moet je nu niet boos worden?’

Belle heeft echter geen tijd voor grapjes. ‘Heb je iets gezien op zolder?’

Leendert kijkt haar verbaasd aan. ‘Ja, een hoop kisten, hooi en voornamelijk rommel.’

‘Verder niets?’

‘Wat had ik moeten zien dan?’

‘Nee … niets,’ zegt ze. Ze voelt hoe haar wangen rood kleuren. Ze draait zich om en wil weglopen.

‘Nee, nou wil ik het weten ook. Wat had ik moeten zien? Vertel op, anders ga ik naar vader. Dan piep je wel anders.’

Belle kijkt haar broer met grote ogen aan. Wat moet ze doen? Kan ze hem vertrouwen? Hij moet Wybe hebben gezien, dat kan niet anders. Die jongen is niet in rook opgegaan. Misschien is Leendert een minder vervelende broer dan zij altijd denkt en heeft hij Wybe laten gaan? Misschien heeft hij hem wel ergens verstopt? Stel je nu eens voor dat ze haar broer om hulp vraagt om Wybe in Gouda te krijgen. Zou hij dat doen?

‘Als ik jou een geheim vertel, beloof je het dan niet aan vader en moeder te verklappen?’ probeert ze voorzichtig.

Deel dit bericht:

Facebook
Twitter